Uitgaande van eenzelfde positie van de handen, wordt met een grotere dolafstand een kleinere inpikhoek bereikt. Op dezelfde wijze is ook de uitpikhoek kleiner. Kortom de haallengte is korter.
Meten: | Met behulp van een rolmaat/meetlint in centimeters. Deze afstand wordt in twee delen opgemeten. Allereerst wordt op de betreffende roeiplek de breedte van de boot opgemeten. Van buitenrand boord bakboord tot en met buitenrand boord stuurboord. De helft van dit getal is de afstand van de boordrand tot de middenlijn van de boot. Daarna wordt de afstand van de buitenrand tot aan de middenlijn van de dol gemeten. Beide getallen bij elkaar opgeteld geeft de dolafstand. Een snellere manier is om op de centimeter de maat van de halve bootbreedte op te zoeken en deze positie gelijk te leggen met de boordrand. Vervolgens kan in één keer de dolafstand worden opgemeten. |
Stellen: | Door alle dollen naar buiten of naar binnen te plaatsen. De wijze waarop verschilt per type dol. Bij de meest gangbare dol wordt de dol verschoven door met de sleutel 19 de dol te fixeren en met de bahco de bout los te draaien. Check het span steeds door van dol tot boordrand te meten. Een afwijking van 1 tot 2 millimeter is acceptabel. |
Span (scullen) | |
Overlap (scullen) |