|
Roeier(s) observeren |
Het waarnemen van de roeibeweging gebeurt aan de hand van veertien essentiële waarnemingspunten. Negen punten lopen van de handen naar de voeten van een roeier. Daarnaast zijn er nog vijf waarnemingspunten die extra informatie geven:
- Handen/hendel – belangrijk om het haalritme, uitzet en inpik te zien.
- Polsen – is de houding van de polsen goed.
- Armen – laten zien hoe er geplaatst wordt en door de buiging wanneer ze worden ingezet.
- Hoofd – laat zien of het rechtop staat.
- Schouders – laten zien of ze laag zijn.
- Romp – laat zien wanneer de rompzwaai wordt ingezet.
- Wervelkolom– laat zien of de wervelkolom goed gefixeerd wordt.
- Bankje – laat snelheid rijden en directheid keermoment inpik zien.
- Benen – laten oprijdsnelheid en beentrap zien.
- Blad – laat het waterwerk zien.
- Riemen (ploeg) – laten door parallelliteit de gelijkheid zien.
- Kolken (ploeg) – laten de individuele haalbijdrage zien.
- Dollen (boot) – laten de doldruk en balans zien.
- Achterpuntje (boot) – laat de kwaliteit van inpik en beentrap zien.
Om deze waarnemingspunten goed te benutten is het belangrijk om ze gestructureerd te gebruiken. Begin bij de slag en eindig bij de boeg. Check voor elke roeier achtereenvolgens:
- de blessuregevoelige punten: polsen, schouders en wervelkolom;
- de bewegingsvolgorde bij de haal: benen, romp en armen;
- de bewegingsvolgorde bij de recover: romp + armen en benen;
- het waterwerk bij uitzet en recover: blad en handen;
- het waterwerk bij inpik: blad, handen en benen;
Kijk vervolgens naar de ploeg, en wel:
- eerst naar gelijkheid, ritme en contrast van de ploeg: riemen, handen, bladen, bankjes en benen;
- dan naar de balans van de ploeg: bladen, dollen en handen;
- ten slotte naar het doorlopen van de boot: achterpuntje.
Roeihaal kennen | |
Roeifout kiezen |