Land (naar)
|
| |
Naar land: de boot moet verder de loods in worden gebracht. Zie ook zee, naar: ( Z). |
Landvast
|
| |
Touw om de boot vast te maken. |
Lappen
|
| |
Het na het varen met een dweil of vaatdoek droog- en schoonvegen van de boot. |
Laten lopen
|
| |
Stoppen met roeien. Lees verder: Het roeien onderbreken. |
Leggers
|
| |
Verrijdbare steunen in de stelling in de loods. |
Lengte van de roeiplek
|
| |
Afstelbegrip dat de afstand tussen de voorzijde van twee achtereenvolgende voetenbordstrippen geeft. Lees verder: Lengte van de roeiplek. |
Loopt (boot)
|
| |
De boot loopt wil zeggen dat de roeiboot een goede snelheid heeft en daarom drijft (planeert) op een bellenbaan van lucht die door de snelheid onder de boot komt. |
Luchtkamers
|
| |
Holle afgesloten kamers in de boot die het drijfvermogen verhogen en worden afgesloten met een draaidop of drainagedop. |