Roeiwoordenboek

K

Kamprechter

  Scheidsrechter bij roeiwedstrijden. Hij vaart vaak in een bootje achter de wedstrijd aan.

Karretje

  Onderstel met wieltjes waarop de boot wordt geplaatst.

Keermoment

  De inpik en de uitpik.

Keren

  1. Het keren van de hendel bij de zogeheten keerpunten: inpik en uitpik.
2. Zie rondmaken (R).

Kielbalk

  Bodembalk, "ruggengraat" van de boot, bij de meeste boten inwendig en uitwendig zichtbaar; bij (houten) gladde boten alleen inwendig.

Kielstrip

  IJzeren of kunststof strip die over de uitwendige kielbalk loopt en waardoor de boot over een oppervlak kan glijden. Aanwezig bij Wherries en C-boten.

Klapje

  (Strijk)haal zonder op te rijden.

Klasse

  Zie veld (V).

Klassieke rigger

  Rigger die gemaakt is van verschillende ronde buizen, die aan de zijkant van de boot bevestigd is en die een bouwwijze met spanten vereist. Zie ook vleugelrigger (V).

Klikring

  Verplaatsbare ring die onder of boven de dol bevestigd wordt en waarmee de dolhoogte veranderd kan worden. Zie ook: Dolhoogte niet goed gesteld.

Klippen (opdraaien)

  Draaien van het blad van een horizontale in een verticale stand (voor de inpik) en van een verticale in een horizontale stand (na de uitpik).

KNRB

  Koninklijke Nederlandse RoeiBond.

Kolken

  De plekken woelig water die de riemen na de uitzet op het water achterlaten. Zie ook uit de kolken lopen (U).

Koppelen

  De overgang van beentrap naar rompzwaai: de romp neemt het kracht leveren over van de benen. Zie ook: Zagen (niet koppelen).

Kraag

  Opstaande rand die ervoor zorgt dat de riem niet door de dol heen kan.

Krachtvariatie

  Conditionele roei-oefening waarbij de kracht tijdens de haal wordt gevarieerd. Zie ook: Krachtvariatie.

Kruislat

  Onderdeel van de constructie van een houten boot: twee latten die in de vorm van een “X” onder de slidings lopen.

J
L
© 2016 - 2024 Jeroen Brinkman