Roeiwoordenboek

D

Dek

  De bovenkant van de voor- of achterzijde van een gladde boot. Kan met een hard materiaal of een taft afgedekt zijn.

Diepen

  Roeifout waarbij het blad te ver onder water verdwijnt; een snoek is soms het gevolg. Zie ook: Diepen.

Differentieel leren

  Verschijningsvorm van motorisch leren waarbij de variatie centraal staat. Zie ook: Differentiële aanpak.

Directheid (inpik)

  De snelheid waarmee voor het aanrijden kan worden omgezet in een haal.

Dol

  Draaiende houder waarin de riem ligt; die meestal met een dolklep afsluitbaar is gemaakt en bevestigd is op de rigger.

Dolafstand

  Afstelbegrip dat aangeeft hoever een boordriem uitsteekt ten opzichte van het midden van de boot. Zie ook: Dolafstand.

Dolboord

  Bij houten boot een horizontale plank (gang) waaraan de riggers zijn bevestigd.

Doldruk

  De met de armen uitgeoefende druk die ervoor zorgt dat de kragen tegen de dollen blijven. Zie ook: Onvoldoende doldruk houden.

Dolhoek

  Afstelbegrip dat de hoek van de dol evenwijdig aan de boot geeft. Zie ook: Dolhoek.

Dolhoogte

  Afstelbegrip dat de hoogte van de dol ten opzicht van het bankje geeft. Zie ook: Dolhoogte.

Dolhoogte niet goed ingesteld

  Instelfout, waarbij de hoogte van de dol/dollen van de roeier niet goed ingesteld staat/staan. Zie ook: Dolhoogte niet goed gesteld.

Dolklep

  Zie overslag (O).

Dolpenhoek (buitenwaarts)

  Afstelbegrip dat de mate geeft, waarin de dolpen loodrecht op de boot gekanteld is. Zie ook: Dolpenhoek (buitenwaarts).

Dolpenhoek (voorwaartse)

  Afstelbegrip dat de mate geeft, waarin de dolpen in de lengte van de boot gekanteld is. Zie ook: Dolpenhoek (voorwaartse).

Dompen

  De op en neergaande beweging van achter- of voorpunt van een boot.

Door het bankje trappen

  Roeifout waarbij de roeier tijdens de haal steeds meer ingebogen gaat zitten in plaats van de romp vast te houden en open te vouwen. Zie ook: Door het bankje trappen.

Door het werk

  De roeier rijdt verder op dan het werk. Zie ook: Door het werk.

Draaien

  Een boot omdraaien dat wil zeggen de open zijde naar onder of naar boven draaien.

Drainagedoppen

  Kleine zwarte dopjes die het mogelijk maakt dat water uit de afgesloten ruimten (luchtkamers) loopt.

Drie vol, drie spoel

  Roei-oefening waarbij de boot steeds in drie halen op maximale snelheid moet worden gebracht. Zie ook: Drie vol, drie spoel.

Drijfhaal

  Roei-oefening waarbij steeds één roeier geen kracht zet en de bladen in het water laat meedrijven . Zie ook: Drijfhaal.

Druk

  Het verschil tussen de snelheid van het blad en de snelheid van het water.

Druk (houden)

  Zorgen dat het blad tijdens de haal voldoende druk op het water uitoefent.

Drukopbouw

  Het na de inpik snel opbouwen van de druk die het blad op het water uitoefent. Zie ook: Geen druk bij de inpik.

Dubbel vier (met)

  Smalle boot met (een stuur en) daarin vier roeiers die ieder twee riemen hebben. Zie ook: Dubbel vier met en Dubbel vier zonder .

Duikvlucht blad

  Roeifout waarbij tijdens de recover het blad steeds naar het water toe en er weer van af gaat. Zie ook: Duikvlucht blad.

Duw- of drukstang

  Stang van rigger die van de top van de dol naar boeg van boot wijst.

Dynamisch uitlengen

  Roei-oefening waarbij achtereenvolgens met vaste romp en vaste bank, met ¼ bank en met hele bank wordt geroeid. Zie ook: Dynamisch uitlengen.

C
E
© 2016 - 2024 Jeroen Brinkman