Moderne didactiek voor wedstrijdroeiers
Roeifouten effectief aanpakken

Jeroen Brinkman

Inleiding

De laatste jaren raakt er steeds meer bekend over en komt er meer aandacht voor de wijze waarop spieren leren. De artikelenreeks van Peter Beek over motorisch leren heeft daar een grote bijdrage aan geleverd. Het maken van een vertaling van deze wetenschappelijke inzichten naar didactische interventies voor het wedstrijdroeien, blijkt niet vanzelfsprekend en best wel lastig. Door mijn unieke situatie, waarbij ik het werk van Peter Beek goed ken, de cursisten van roei.app opleidingen didactiek doceer en een groot aantal verschillende roeiers coach, ben ik in staat deze vertaling goed te maken. Ik kan nieuwe interventies ontwikkelen en uitproberen op een grote groep roeiers, voordat ik ze als effectief kwalificeer en daarom opneem in de roei.app.

In dit artikel laat ik zien hoe moderne didactiek het leerproces van wedstrijdroeiers kan versnellen. Deze aanpak blijkt uitermate effectief: ploegen laten tijdens trainingen vaak aanzienlijke vooruitgang zien. Waar klassiek geschoolde coaches dit als uitzonderlijk beschouwen, zien moderne coaches dit als vanzelfsprekend. Dit wordt ook door wetenschappelijk onderzoek ondersteund: moderne didactiek leidt tot snellere progressie, betere overdracht (transfer) en duurzamere (bestendige) verbeteringen. Problemen die met klassieke coaching nauwelijks oplosbaar zijn, kunnen met moderne methoden betrekkelijk eenvoudig worden aangepakt.

Het artikel begint de uitleg met een aantal belangrijke motorische begrippen: proactieve inhibitie, bewegingsruimte, transfereren, bestendigen en focus. Daarna leg ik uit waarom klassieke interventies minder effectief zijn. Tenslotte worden de drie elementen om op de baan hard te roeien, toegelicht: vermogen, bootbeheersing en bootsnelheid.

Voor een uitgebreide onderbouwing en verdere toelichting verwijs ik naar de achterliggende pagina's in de roei.app.

A. Belangrijke begrippen

Proactieve inhibitie

Proactieve inhibitie betekent dat spieren een eenmaal aangeleerde beweging liever niet aanpassen. Zodra een beweging is gestart, wil het spiergeheugen deze afmaken zonder wijzigingen. Hierdoor kan een roeier moeilijk een correctie doorvoeren tijdens het roeien. Dit maakt het voor een roeier lastig om zijn techniek zelfstandig te veranderen.

Elke haal die binnen de bewegingsruimte van de roeier valt, wordt door het spiergeheugen als "bekend" herkend. Wanneer een coach een roeier een aanpassing laat maken die binnen deze bewegingsruimte blijft, zal de spier het verschil nauwelijks oppikken. En een overgang van een beweging binnen de bewegingsruimte naar een beweging buiten deze ruimte, wordt door het spiergeheugen actief tegengewerkt (proactieve inhibitie). De roeier is daardoor niet goed in staat om zijn haal te verbeteren, ook al wil hij dat graag.

Een effectieve manier om dit te doorbreken is door de bewegingsruimte op te rekken

Bewegingsruimte oprekken

Bij het oprekken van de bewegingsruimte wordt de roeier gestimuleerd om een beweging te maken, die extreem buiten de reguliere bewegingsruimte ligt. Dit geeft de spieren het signaal dat er een nieuwe beweging aan de orde is, vergroot de bewegingsruimte en stimuleert het leerproces. Het wordt voor de roeier daarna een stuk gemakkelijker om subtiele veranderingen in zijn roeihaal aan te brengen. Een coach die dus voorafgaand aan een techniekverbetering de roeier eerst zijn bewegingsruimte laat oprekken, helpt de roeier om sneller te leren.

Dit is ook de basis van de differentiële leermethode, waarbij roeiers uitgedaagd worden om extreme variaties uit te voeren die nog steeds binnen de context van de roeihaal vallen. Cruciaal is dat deze variaties transfereerbaar zijn: ze moeten deel blijven uitmaken van de roeihaal en niet een compleet andere beweging vormen.

Bewegingsruimte
Elke haal is iets anders, maar valt binnen het groene gebied: de bewegingsruimte.

Een voorbeeld hiervan is om een roeier die Diependiept met een half bedekt blad te laten roeien. Dit geeft zijn spieren een duidelijk signaal dat de haal anders moet worden uitgevoerd. Dit principe van oprekken is ook de basis van de differentiële leermethode, waarbij roeiers uitgedaagd worden om met variaties te experimenteren. Lees hier meer over de: bewegingsruimte

Ontdek hoe dit werkt in het eerste voorbeeld van de Aanwijzingroeiregel. Het uitvergroten van het verschil tussen oude en nieuwe roeitechniek, vormt de basis voor de old way – new way techniek. Deze wordt dan ook gebruikt in het Oefening gebruikenergo leerproces.

Transfereren

Er valt een belangrijk onderscheid aan te brengen tussen de intentie waarmee de coach een oefening aanbiedt en het met de oefening bereikte resultaat. Dat verband is namelijk niet triviaal. Het is belangrijk te realiseren dat de intentie van de coach – namelijk dat een oefening leidt tot verbetering van de roeihaal – niet automatisch het geval is. Dit komt doordat het spiergeheugen een nieuwe beweging niet altijd herkent als onderdeel van de reguliere roeibeweging, vooral wanneer de oefening sterk afwijkt van wat de spieren als een gewone haal ervaren. Hierbij komt de transfer in beeld. Transfer is het proces waarbij een roeier de kennis en vaardigheden die hij heeft opgedaan in een oefening, overdraagt naar de roeihaal. 

Een voorbeeld staat gegeven in onderstaande tekeningen, waarbij het uitlopen van het blad (1) wordt aangepakt.

Hoe roeiers leren
Transfereren na een oefening

In stap (2) wordt met een oefening de bewegingsruimte opgerekt, door de roeier te vragen de hendels – nadat die niet meer overlappen – omhoog te duwen om vervolgens met de hendels de schoot aan te tikken. Daarna wordt deze beweging getransfereerd (3) door:

a.  de roeier te vragen zich voor te stellen dat er een denkbeeldige bal voor zijn schoot hangt en de hendels niet door de bal heen te bewegen, maar netjes om deze bal heen. 
b.  de roeier te vragen deze beweging uit te voeren alsof hij dat al 20 jaar zo doet.

Transfereren gebeurt dus niet vanzelf. Omdat het spiergeheugen de relatie niet automatisch legt, is het essentieel dat de roeier zich bewust is van de relatie tussen de oefening en de reguliere roeihaal. Hij moet de in de oefening geleerde focus vasthouden in de roeihaal. Alleen dan zal de oefening daadwerkelijk effect hebben. Transfereren is daarmee een doelgericht proces en geen automatisch gevolg van een goed bedoelde oefening. Lees hiervoor ook in het achterliggende artikel Motivatiehoe spieren leren.

Hoe roeiers leren
De verschillende fasen die een roeier doorloopt bij het aanleren van de roeibeweging

Bestendigen (volharding, retentie)

Voor wedstrijdroeiers is de roeihaal volledig geautomatiseerd en opgenomen in het spiergeheugen. Om een nieuwe techniek duurzaam aan te leren, moet deze nieuwe beweging vele malen vaker worden herhaald dan de oude. Want de beweging die het vaakst gemaakt wordt, komt uiteindelijk in dit spiergeheugen terecht. Dit wordt: Oplossing aanbiedentechnische realisatie genoemd: pas wanneer meer dan 80-90% van de halen in trainingen volgens de nieuwe techniek worden uitgevoerd, wordt deze daadwerkelijk opgenomen in het spiergeheugen.

Dit benadrukt het belang van gerichte en consistente herhaling. Intentie alleen is niet voldoende! Daarom is het belangrijk dat de nieuwe roeitechniek ook op de ergometer wordt toegepast en vastgehouden. Diederik Simon illustreert dat op een aansprekende wijze in dit filmpje.

Indien de roeier in staat is om op meerdere technische verbeterpunten tegelijkertijd te letten, geeft dit een veel grotere progressie. Gelukkig zijn er met Motivatiesimultaanleren drie verschillende manieren voor: mantra, roteren en stapelen. Roeien met de Tribunehaaltribunehaal is een mooie manier om dit de roeiers onder de aandacht te brengen. De roeier moet hierbij leren Externe focusfocus te gebruiken, zodat hij zelf kan bepalen of de bewegingsuitvoering correct is of niet. 

Het gebruik van focus

MotivatieFocus bepaalt waar de roeier zijn aandacht op richt tijdens de uitvoering van een beweging. Er zijn twee soorten focus:

Interne focus: aandacht voor de uitvoering van de beweging zelf (bijvoorbeeld hoe de armen bewegen).
Externe focus: aandacht voor het effect van de beweging op de omgeving (bijvoorbeeld hoe het blad door het water beweegt).

Uit onderzoek blijkt dat externe focus effectiever is dan interne focus, en dat interne focus nog altijd beter is dan helemaal geen focus. Een coach kan zijn roeier(s) focus geven. Dat wil zeggen dat hij aangeeft hoe de roeier kan horen, voelen of zien dat hij een beweging goed of juist niet goed uitvoert. Want beide opties zijn mogelijk. Met de juiste focus kan een roeier dus bepalen of de uitgevoerde beweging correct is. 

Helaas is het zo dat de roeier alleen focus geven, een beperkt effect heeft. Want de eerder in dit artikel genoemde procatieve inhibitie voorkomt verbetering. Focus moet dus altijd gecombineerd worden met het oprekken van de bewegingsruimte en de transfer van het geleerde.

B. Waarom klassieke didactiek minder effectief is

Bij de klassieke didactiek, kan onderscheid worden aangebracht tussen aanwijzingen en oefeningen.

Klassieke aanwijzingen

AanwijzingKlassieke aanwijzingen blijken minder effectief, omdat de coach vooral aangeeft wat de roeier moet doen. Voorbeelden hiervan zijn: "dieper wegzetten", "eerst benen, dan romp, dan armen", "laag duwen", "meer rust in de handen" en "boot recht". Onder de aanname dat de roeier in staat is deze cognitieve aanwijzing zelf om te zetten in de juiste beweging. De vertaling hoe hij dat moet doen, oftewel hoe hij zijn sensoriek en motorische centra moet gebruiken, wordt bij de roeier zelf gelaten. Dit staat in onderstaand figuur geschetst.

Spieren zijn doof
De spieren zijn doof: de roeier uitleggen wat hij moet doen, is daarom beperkt effectief 

AanwijzingModerne aanwijzingen, ondersteunen de roeier bij het motorisch leren. Sensorische aanwijzingen (dingen voelen, zien of horen) en motorische analogieën (zoals hendels achter een denkbeeldige bal langs bewegen) helpen roeiers om bewegingen beter te voelen en toe te passen. Centraal hierbij staat de door de coach gegeven Externe focusmotivatie waarom de roeier dit moet doen. 

Klassieke oefeningen

Soorten oefeningenKlassieke oefeningen zijn minder effectief omdat – per definitie – de transfer naar de roeihaal zeer beperkt is. Deze transfer is de mate waarin de roeier in staat is om het geleerde in de oefening, toe te passen in de reguliere roeihaal. De spieren blijken daarbij niet goed in staat om het geoefende te gebruiken in een reguliere roeihaal.

Voorbeelden van klassieke oefeningen zijn: tubbentubbenstopjesstopjesuitlengenuitlengen ongeklipt bladongeklipt blad en  soppen inpiksoppen inpik. Wanneer ik deze oefeningen als klassiek typeer, krijg ik niet zelden te horen dat ze toch echt wel werken. Hierbij kunnen drie kanttekeningen worden gemaakt.

1.  Zie je na de oefening duidelijk een verandering in de reguliere haal, dan is het een effectieve oefening. Zo niet, dan heeft het weinig zin om de oefening te gebruiken.
2.  Elke oefening sorteert wel effect. De vraag "Werkt oefening o bij de fout f" is daarmee minder relevant. De interessante vraag is: "Is er een effectievere oefening dan o voor de fout f".
3.  Vorm geen oordeel, voordat je meerdere oefeningen hebt uitgeprobeerd, waaronder moderne. En maak pas daarna een afweging welke oefening je voorkeur heeft.

Spieren zijn doof
Elke roeier leert altijd, het is aan de coach met welke didactiek hij dat leerproces versnelt.

Een voorbeeld. Bij een klassieke aanpak, zal de coach een roeier die onvoldoende diep Wegzetwegzet laten roeien met  ongeklipt bladongeklipte bladen. De intentie van de coach is goed – het idee is dat de roeier zo een verticale uitpikbeweging moet maken en een schone uitzet laat zien – maar omdat een ongeklipt blad een compleet andere beweging vereist, wordt dit door de roeier als een aparte vaardigheid opgeslagen. De gewenste aanpassing wordt daardoor niet geïntegreerd in de normale roeihaal: wanneer de oefening beëindigd wordt, verdwijnt de verticale uitpikbeweging en roeit de roeier weer als vanouds.

In de moderne didactiek gaat dit anders. Nadat de bewegingsruimte is opgerekt, wordt de oefening altijd afgesloten met een transfer (overdracht) naar de reguliere roeihaal. Een voorbeeld hiervan is Wegzetdiepte oefenenWegzetdiepte oefenen, om een schone uitpik te bewerkstelligen. Eerst wordt de bewegingsruimte opgerekt door afwisselend drie halen uit te draaien , drie halen blad normaal uit te zetten en drie halen de hendels van middenrif naar schoot te bewegen en vervolgens via drie normale halen weer naar drie halen uitdraaien. Bij de transfer wordt dan een focus meegegeven, bijvoorbeeld door roeiers een poos te laten roeien met een liggende J-beweging van de hendels of door hen te laten inbeelden dat de hendels achter een denkbeeldige bal langs bewegen die voor hun buik zweeft. Dit onderscheid is cruciaal: oefeningen moeten niet alleen uitdagend zijn, maar ook direct transfereerbaar naar de reguliere roeihaal.

Soorten oefeningenModerne oefeningen (cybernetische en motorische) transfereren dus aantoonbaar beter. Bij elke Oefenvormenoefening in de roei.app is daarom aangegeven van welk principe (klassiek, cybernetisch of motorisch) de oefening gebruik maakt.

C. Drie elementen om op de baan hard te roeien

Een sterke roeiprestatie vereist meer dan alleen kracht; het is een samenspel van verschillende elementen die samen de snelheid op de baan bepalen. Hieronder bespreken we drie cruciale factoren die bijdragen aan een effectieve en snelle roeibeweging: vermogen, bootbeheersing en bootsnelheid. 

1. Vermogen

Het vermogen van de roeier is natuurlijk heel belangrijk om op de baan voldoende snelheid te bereiken. Dit wordt gevormd door drie componenten:

Kracht de maximale kracht die een roeier kan leveren.
Conditie het uithoudingsvermogen om deze kracht langdurig te kunnen inzetten.
Mentale 
hardheid:
de mate waarin een roeier het ongemak kan verdragen, dat met het leveren van een maximale prestatie gepaard gaat.

Vandaar dat er een aparte sectie van de roei.app aan vermogensopbouw is gewijd: RoeitrainingenRoeitrainingen. In het kader van dit artikel, wordt dit deel niet verder toegelicht.

2. Bootbeheersing

Onder bootbeheersing wordt de mate verstaan waarin de roeier(s) in staat is/zijn om de boot optimaal in het water te houden. Hier worden de belangrijkste drie behandeld.

2a. Boot recht leggen

Scullers leggen hun boot vaak onbedoeld over bakboord. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de: Hendels uit elkaarHendels uit elkaar te houden en/of de Rechterhendel naar de heupRechterhendel naar de heup te trekken. Hierdoor komt de uitpik aan bakboord minder schoon van het water, wat telkens extra weerstand oplevert. Hoewel dit effect per haal klein is, herhaalt het zich constant en veroorzaakt het dat de boot steeds iets naar bakboord stuurt. Daardoor zal de boot een bocht naar bakboord maken en uiteindelijk in de ballenlijn terecht komen of uit uit koers raken.

Boordroeiers hebben niet altijd de vaardigheid om met hendelbewegingen de boot recht te leggen. Zie ook: BalansBalans

Met deze oefening is er voor scullers en boordroeiers vrijwel direct een verbetering te bereiken: Boot over een boord leggenBoot over één boord leggen.

2b. Boot stabiel houden

Wanneer een roeier Geen core stabilityonvoldoende core stability heeft, zal de boot tijdens de recover heen en weer rollen. Dit is goed zichtbaar aan op- en neergaande dollen. Een instabiele boot maakt een watervrije recover lastig en bemoeilijkt het inschatten van de waterhoogte bij de inpik. Dit effect is goed te zien in dit filmpje waarbij de dollen van de boot zichtbaar op en neer stuiteren. Ervaren roeiers bewegen als een mast op een schip met de boot mee, waardoor deze stabieler wordt. Een Balansplankjebalansplankje kan roeiers helpen bewust te worden van deze stabiliserende factor. 

Core stability
Meebewegen met de boot maakt hem stabieler

Zie ook de artikelen over balansproblematiek in boord- en scullboten: Geen balans in de boordbootGeen balans in de boordboot en Geen balans in de scullbootGeen balans in de scullboot.

2c. Schone uitpik bij golven

Veel roeiers kiezen voor een synchronisatiemoment bij de uitpik omdat dit gemakkelijker valt aan te leren dan een synchronisatiemoment bij stop 4 (¼ bank). Het grote nadeel hiervan is dat het blad dan vaak Blad uitdraaienwordt uitgedraaid of Uitlopenuitloopt. Dit geeft drie belangrijke nadelen.

1.  Roeien op water met hoge golven wordt lastig of nagenoeg onmogelijk, omdat een schone (verticale) uitpik met een boog over de golven heen buiten de bewegingsruimte van de roeier ligt. Zie ook: Uitpikuitpik
2.  De bladen raken daardoor bij elke recover het water. Wanneer je verondersteld dat dit (minimaal) 1/100 seconde per vuile uitpik/tik is, kost dat een seconde per kilometer. En wanneer er golven zijn waarschijnlijk meer.
3.  Een blad wat tijdens de recover laag boven het water beweegt, kan niet kan worden geklipt. Het moet dan eerst van het water afgebracht worden, wat leidt tot een Indirecte inpikindirecte inpik en daarmee verlies van snelheid. 

Een effectieve oplossing is het werken met een Aanwijzingroeiregel of oefeningen zoals Aanhaalhoogte oefenenAanhaalhoogte oefenen en Wegzetdiepte oefenenWegzetdiepte oefenen, die de bewegingsruimte oprekken en bijdragen aan een schone uitpik. Zie ook het artikel over de Slifferhaalslifferhaal, waarin de problematiek van een onzuivere uitpik, verder wordt toegelicht.

3. Bootsnelheid

Veel factoren beïnvloeden de bootsnelheid van een ploeg. Toch zijn er drie aspecten die vaak bepalend zijn voor ploegen die nog niet optimaal snel varen:

3a. Dynamisch gelijk roeien

In het artikel Hoe ploegen lerenhoe ploegen leren wordt onderscheid gemaakt tussen statisch en dynamisch gelijk roeien.

Bij statisch gelijk roeien is de ploeg alleen synchroon in één of enkele voorkeurscombinaties van kracht en tempo – de zogenaamde voorkeurshaal. Bij dynamisch gelijk roeien beweegt de ploeg altijd als één geheel, ongeacht tempo of intensiteit. Ploegen die tijdens de wedstrijd uit elkaar liggen, verliezen hierdoor gemakkelijk één seconde per vijf tot tien halen, wat flink op de gemiddelde snelheid drukt.
Oefeningen als Dynamisch uitlengenDynamisch uitlengen en Haalvolgorde oefenenHaalvolgorde oefenen en Rompsmijtenrompsmijten helpen om de bewegingsvolgorde van de roeiers in de boot beter op elkaar af te stemmen. Slag tegen ploegSlag tegen ploeg en Omgekeerde pyramideOmgekeerde pyramide helpen roeiers om ook onder wisselende omstandigheden samen te blijven. De oefening Drie aan, drie uitdrie aan, drie uit, is ideaal om de ploeg tot één geheel te smeden.

3b. Snel druk opbouwen

Volgens Valerie Kleshnev, is snel druk opbouwen in de haal een belangrijke factor voor de bootsnelheid. Dit staat ook hier Geen druk na de inpikgeen druk na de inpik goed beschreven. Een goede Inpikinpik begint bij een goede bladplaatsing. Als een roeier de haal start met de armen (Op de armen inpikkenOp de armen inpikken") of met de romp (Met/op de romp inpikkenMet/op de romp inpikken) gaan er vermogen en haallengte verloren. Een SnelheidsslangetjeSnelheidsslangetje (met externe focus) en de oefening Drukopbouw oefenendrukopbouw oefenen kunnen de roeier helpen deze snelle drukopbouw te leren.

Een correcte bewegingsvolgorde – eerst benen, dan romp – voorkomt rugklachten.

Ook het geven van tactiele feedback, zoals een hand tegen de romp van de roeier, helpt bewust te maken van foutief gebruik van de rug (De romp te vroeg inzettende romp te vroeg inzetten). Ook Haalvolgorde oefenenHaalvolgorde oefenen is een effectieve oefening. 

3c. Hendels doorversnellen

Tijdens de haal versnelt de boot – of vanuit het perspectief van de boot: het water versnelt. Om dit te compenseren moeten roeiers de hendels tijdens de haalhaal versneld naar de borst trekken. Gebeurt dit niet, dan ontstaat Drukverlies tijdens de haaldrukverlies. Dit effect is sterker in snelle boten dan in trage. Oefenen met een PlaneerremPlaneerrem of SnelheidsslangetjeSnelheidsslangetje helpt roeiers om voor elk boottype de juiste versnelling te vinden.

Afsluiting

Moderne didactiek biedt coaches en roeiers de hulpmiddelen en inzichten die nodig zijn om hun techniek en prestaties sneller en duurzamer te verbeteren. Door gebruik te maken van wetenschappelijk onderbouwde methoden zoals het oprekken van bewegingsruimte, gerichte transfer en het versterken van focus, kunnen coaches en roeiers samen aanzienlijke vooruitgang boeken. De drie sleutelcomponenten die we in dit artikel hebben besproken — vermogen, bootbeheersing en bootsnelheid — vormen de basis voor een effectieve roeiprestatie. Het integreren van deze elementen in training zorgt voor een snellere en meer consistente progressie op de baan. Voor meer gedetailleerde trainingen en oefeningen verwijs ik naar deze roei.app, waar je uitgebreide ondersteuning kunt vinden om deze concepten in de praktijk toe te passen. 

Veel dank aan Laura Blauwendraad, voor haar uitstekende aanvullingen en correctie op eerdere versies van dit artikel.

 

© 2016 - 2024 Jeroen Brinkman